Executoriaal beslag voor vordering waarvoor schadestaatprocedure volgt
HSK wordt bij vonnis van 2 september 2014 in staat van faillissement verklaard. Dit faillissement wordt uiteindelijk op 17 september 2015 vernietigd door het gerechtshof Den Bosch. HSK heeft eisers daarop per 29 oktober 2015 gedagvaard voor de rechtbank Noord-Nederland en een verklaring voor recht gevorderd dat eisers aansprakelijk zijn voor de schade die HSK lijdt ten gevolge van het feit dat haar faillissement is uitgesproken en later vernietigd. Ook is gevorderd een veroordeling tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Beide vorderingen worden door de rechtbank toegewezen. HSK legt vervolgens verschillende executoriale derdenbeslagen ten laste van eisers en start op 21 april 2017 een (eerste) schadestaatprocedure jegens eisers. Eisers vorderen in dit kort geding primair opheffing van deze beslagen. Zij voeren daartoe o.a. aan dat de schade door HSK (veel) te hoog is begroot en dat de beslagen zijn gelegd voor een (nog) niet bepaalbare en (nog) niet voor executie vatbare vordering, waardoor de executoriale beslagen het karakter krijgen van een conservatoir beslagen, maar dan zonder de bescherming die de wet biedt aan degene ten laste van wie conservatoir beslag wordt gelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dat executoriaal beslag (mede) kan worden gelegd voor een vordering waarvoor een schadestaatprocedure aanhangig is of nog aanhangig moet worden gemaakt. In een geval als dit kan dus executoriaal beslag worden gelegd, zij het dat niet al daadwerkelijk tot uitwinning van dat beslag kan worden overgegaan. Het executoriale beslag krijgt hierdoor het karakter van een conservatoir beslag. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestaan van de vordering van HSK niet summierlijk ondeugdelijk is (artikel 705 Rv.), omdat de bodemrechter heeft geoordeeld dat eisers aansprakelijk zijn voor schade nader op te maken bij staat. Dit impliceert dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Het gaat, zo overweegt de voorzieningenrechter, dus niet over het bestaan, maar over de hoogte van de beweerde vordering van HSK. De verzekering van eiser sub 2 heeft verklaard dat van de verzekerde som van € 500.000,- per gebeurtenis, thans € 380.000,- resteert. De voorzieningenrechter overweegt dat een dergelijke mededeling in zijn algemeenheid als een afdoende zekerheid kan gelden, als gevolg waarvan beslagen kunnen worden opgeheven. Dan zou de vordering van HSK echter niet meer dan € 380.000,- moeten bedragen én dan zal voldoende moeten vaststaan dat dit bedrag volledig aan HSK ten goede zal komen. De voorzieningenrechter kan echter niet uitsluiten dat de vordering van HSK meer bedraagt dan € 380.000,-, omdat in een kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, immers niet met voldoende zekerheid vooruit kan worden gelopen op de uitkomst van de schadestaat-procedure(s). Dat bepaalde waarborgen die van toepassing zijn op conservatoire beslagen in dit geval niet van toepassing zijn, zoals eisers hebben aangevoerd, kan volgens de voorzieningenrechter evenmin een grond vormen voor opheffing van de ten laste van hen gelegde executoriale beslagen. De vorderingen van eisers worden afgewezen.
Bron: Smartnewz 29 mei 2017