Ook werkgeversverklaring kan verwachtingen bij werknemer wekken
Werkgevers krijgen regelmatig werknemers aan hun bureau met de vraag een werkgeversverklaring in te vullen. Begrijpelijk, want zonder werkgeversverklaring kan de werknemer geen hypotheek aanvragen. Let echter wel goed op wat je op zo’n formulier schrijft en vooral hoe je het opschrijft.
Ik zie namelijk regelmatig dat werkgevers bepaalde zaken minder genuanceerd of zelfs (veel) rooskleuriger weergeven dan ze eigenlijk zijn. Dat gebeurt dan met de beste intenties, namelijk om de werknemer aan de verlangde hypotheek te helpen. Meest extreme voorbeeld is aanvinken dat er een vast contract is, terwijl de werknemer eigenlijk nog een tijdelijke aanstelling heeft. Mijn advies: niet doen. Het is namelijk een misvatting dat een werkgeversverklaring juridisch niets voorstelt. Een rechter weet weliswaar prima wat het doel van een werkgeversverklaring is, maar desondanks hecht een rechter er wel degelijk waarde aan.
Verwachtingenmanagement
Het kernwoord hier is: verwachtingenmanagement. Heel het contractenrecht draait daar in feite om: welke verwachtingen mogen de contractspartijen in redelijkheid over en weer hebben. Daarbij telt niet alleen de tekst van het contract, maar ook alles wat wordt gezegd en geschreven voor en zelfs ná het sluiten van het contract. Dit noemen we in juridisch vakjargon: de Haviltex-leer, naar een arrest van de Hoge Raad uit 1981.
Een voorbeeld waarbij dat managen van verwachtingen mis ging, zien we in een zaak die in januari 2023 speelde bij de Bredase kantonrechter.
De werknemer in kwestie was sinds medio 2016 in dienst als consulent. In de arbeidsovereenkomst stond “Het is aan de beoordeling van werkgever zelf overgelaten of in de maand december overgegaan zal worden tot uitkering van een 13e maand.” Qua verwachtingenmanagement dus so far, so good. Op andere punten ging het echter minder goed:
- Ten tijde van het tekenen van de arbeidsovereenkomst mailde de directeur aan de werknemer dat de 13e maand “tot op heden nog elk jaar“ was uitbetaald.
- In 2016, 2017 en 2018 werd de 13e maand inderdaad zonder poespas uitgekeerd.
- In augustus 2019 viel de werknemer ziek uit. Hij bleef ziek tot de einddatum, 31 januari 2022.
- Voordat de werknemer ziek uitviel, verstrekte de werkgever tot twee keer toe een werkgeversverklaring. Beide keren stond daarin dat de 13e maand een “in de arbeidsovereenkomst vastgelegd onvoorwaardelijk inkomensbestanddeel” is.
U raadt het waarschijnlijk al: vanaf het jaar waarin de werknemer ziek werd (2019) kreeg hij geen 13e maand meer. Na het einde van de arbeidsovereenkomst stapt de werknemer naar de rechter en eist alsnog zijn 13e maand op over 2019, 2020 en 2021, met rente en verhoging.
De rechter wijst de vordering toe. In feite telt de rechter de bovenstaande omstandigheden bij elkaar op. Slotsom: de werknemer mocht redelijkerwijs verwachten dat de 13e maand een vast onderdeel van het loon was, dat dus ook bij arbeidsongeschiktheid betaald wordt.
Kortom, met alleen een goed opgesteld contract ben je er nog niet, alhoewel dat natuurlijk wel een goed vertrekpunt is. Denk ook goed na over de manier waarop je communiceert over financiële extra’s zoals bonussen, tantièmes en een 13e maand. Een kort mailtje met uitleg waarom het ‘extraatje’ dit keer wordt uitgekeerd, maar dat dat nog niks zegt over de toekomst, kan bijvoorbeeld al veel problemen voorkomen.
Hulp nodig? Neem dan contact op met mij of met een van mijn collega’s bij Snijders Arbeidsrecht.