Ruimere toegang tot bestuursrechter
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft recent twee richtinggevende en baanbrekende uitspraken gedaan als het gaat om de toegang tot de bestuursrechter. Het gaat om de uitspraak van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) en de uitspraak van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953).
Uitspraak 14 april 2021
De casus in de uitspraak van 14 april 2021 is als volgt.
De raad van de gemeente Almelo heeft bij besluit van 1 oktober 2019 het bestemmingsplan “Haghoek Rosarium Westeres” vastgesteld. Hiertegen is door diverse partijen beroep ingesteld bij de Afdeling.
Enkele indieners van het beroep (appellanten genaamd) hebben geen zienswijzen naar voren gebracht over het ontwerpplan. De raad stelt dat deze appellanten daarom alleen kunnen opkomen tegen wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Zij zouden daarom in hun beroep niet-ontvankelijk zijn.
Volgens de indieners van het beroep is de voorwaarde die in artikel 6:13 Algemene wet bestuursrecht staat – namelijk dat eerst een zienswijze naar voren moet worden gebracht over het ontwerpplan om toegang tot de rechter te krijgen- , in strijd met artikel 9, tweede lid, van het Verdrag van Aarhus. Zij verwijzen daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 (hierna: het Varkens in Nood arrest).
De Afdeling oordeelt dat de indieners van het beroep het gelijk aan hun kant hebben. Letterlijk wordt overwogen: “De Afdeling concludeert daarom dat op basis van dit arrest in ieder geval het recht van belanghebbenden om beroep in te stellen tegen “Aarhusbesluiten”, niet afhankelijk mag worden gesteld van deelname aan de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb. Dit betekent dat voor belanghebbenden het beroepsrecht tegen dit soort besluiten niet afhankelijk mag worden gesteld van de in artikel 6:13 van de Awb neergelegde regel die inhoudt dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht”.
Kort gezegd betekent dit dat artikel 6:13 van de Awb voor belanghebbenden bij “Aarhus-besluiten” niet in overeenstemming is met artikel 9, tweede lid, van het Verdrag van Aarhus en moet worden aangepast.
Omdat een wetsaanpassing vanzelfsprekend tijd kost, bepaalt de Afdeling dat in afwachting daarvan vanuit het oogpunt van rechtsbescherming wordt gekozen voor een ruimhartige uitleg van het verdrag. Daarom zal in alle gevallen waarin in omgevingsrechtelijke zaken de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure is toegepast, artikel 6:13 van de Awb door de bestuursrechter niet worden tegengeworpen aan belanghebbenden.
Concreet gaat het om besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wet milieubeheer, Wet ruimtelijke ordening, Tracéwet, Wet geluidhinder, Wet natuurbescherming, Ontgrondingenwet, Waterwet, Wet bodembescherming, Wet luchtvaart, Mijnbouwwet, Kernenergiewet, Wet inzake de luchtverontreiniging, Wet bescherming Antarctica en andere wetten en regelingen op het gebied van het milieu en de ruimtelijke ordening
Uitspraak 4 mei 2021
In de uitspraak van 4 mei speelde het volgende. Bij besluit van 28 september 2018 heeft het college van Hoogeveen een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft daarom de omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De rechtbank heeft in eerste aanleg de kring van belanghebbende nauwkeurig vastgesteld, door onder andere gebruik te maken van het afstands- en zichtcriterium. De beroepen van omwonenden die op meer dan 1.000 m van het zonnepark wonen, heeft de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard.
De Afdeling heeft deze ontvankelijkheidskwestie beoordeeld tegen de achtergrond van het Varkens in Nood arrest. Letterlijk overweegt de Afdeling hierover het volgende: “Anders dan is bepaald in artikel 8:1 van de Awb leidt het arrest van het Hof ertoe, dat een niet-belanghebbende die op grond van een wettelijke bepaling op het terrein van het milieurecht een zienswijze naar voren heeft gebracht over een ontwerpbesluit, gelet op artikel 9, derde lid, van het verdrag niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, als hij vervolgens tegen het besluit beroep instelt. Dit behoeft aanpassing door de wetgever”.
En: “Zolang zo’n wijziging van de wet er niet is, ligt het op de weg van de bestuursrechter die de bevoegde rechter is om over deze besluiten te oordelen te voorzien in een oplossing. Aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die tegen het ontwerpbesluit op basis van de hem in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid wel een zienswijze heeft ingediend, zal in beroep niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Ook de niet-belanghebbende die verschoonbaar geen of te laat zienswijze heeft ingebracht tegen het ontwerpbesluit zal niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is”.
Kort gezegd betekent dit dat de (rechts)persoon die een zienswijze heeft ingediend, maar geen belanghebbende is, toch toegang kan krijgen tot de bestuursrechter. De Afdeling overweegt nog wel (ten overvloede) dat de beroepsgronden van degene die als niet-belanghebbende toegang tot de bestuursrechter krijgt, vaak vanwege het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit zullen kunnen leiden.
Mocht je meer informatie hierover willen hebben dan kun je contact opnemen met Annemarie Posset, via aposset@snijders-bestuursrecht.nl of via 073-720 02 00.