Wanneer mag je (niet) opschorten?
Een schuldenaar die een opeisbare vordering heeft op zijn schuldeiser, is bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten tot voldoening van zijn vordering plaatsvindt. Dit middel is in de praktijk gemakkelijk toe te passen om de ander te bewegen zijn verplichtingen na te komen. Het opschortingsrecht kan niet altijd worden toegepast. Onlangs heeft de kantonrechter in Utrecht, in een eenvoudig geschil zich uitgelaten over of rechtsgeldig was opschort (Rechtbank Midden-Nederland 3 juli 2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:2971).
De feiten
Het betrof een geschil tussen huurder en verhuurder van een woning. De huurder kampte met een lekkende boiler. Omdat het vijf weken had geduurd voordat de huurder weer warm water had, heeft huurder een uitgebreide klacht ingediend bij de beheerder van de woning. Vervolgens heeft de huurder de huur opgezegd. Na de opzegging heeft de verhuurder per ongeluk twee keer de waarborgsom aan huurder terugbetaald. Toen verhuurder de huurder aansprak om het te veel betaalde terug te storten, gaf de huurder aan dat hij zijn verplichting tot terugbetaling opschortte. De klacht van de huurder was namelijk nog niet fatsoenlijk behandeld. Totdat de huurder een inhoudelijke reactie op zijn klacht zou hebben ontvangen, zou hij het te veel betaalde nog niet terugstorten. Omdat verhuurder het daar niet mee eens was, zocht hij een gang naar de rechter.
Juridisch kader
Het algemene artikel van opschorting is geregeld in artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek. Naast dat er sprake moet zijn van een vordering – die opeisbaar moet zijn – op de schuldeiser, moet er ook voldoende samenhang bestaan tussen de vordering en de verbintenis.
De schuldenaar hoeft niet aan zijn schuldeiser mede te delen dat hij zijn verbintenis opschort (enkele uitzonderingen die in de rechtspraak zijn bepaald daargelaten). De schuldenaar mag dat bijvoorbeeld ook pas doen op het moment dat de zaak voor de rechter wordt gebracht. Een rechter kan vervolgens bepalen dat er al dan niet rechtsgeldig is opgeschort. Daar ligt ook meteen het risico van de opschortende partij. Indien niet rechtsgeldig is opgeschort, loopt de opschortende partij het risico dat achteraf een verplichting tot schadevergoeding bestaat, waaronder betaling van rente en buitengerechtelijke kosten.
Oordeel rechtbank
De rechter heeft in de zaak tussen de huurder en verhuurder gekeken of de opschorting juridisch gezien was toegelaten. De kernvraag was of de huurder überhaupt wel een vordering op de verhuurder had. De vordering van de verhuurder is duidelijk: de vordering tot terugbetaling van de onterecht betaalde (tweede) waarborgsom. De vordering van de huurder is die van een fatsoenlijke afhandeling van zijn klacht. De rechter stelt zich de vraag of dit een vordering is zoals de wet dit begrip heeft bedoeld. De rechter concludeert dat dat niet zo is. Een juridische vordering moet een vermogensrechtelijk karakter hebben, ofwel: het moet gaan om geld of het moet waardeerbaar zijn op geld. De vordering van de huurder is er echter een die ziet op fatsoen en beleefdheid, zo oordeelt de rechter. Om die reden mocht de huurder zijn terugbetalingsverplichting niet opschorten; hij had immers geen vordering in de zin van de wet. De huurder dient daarom naast de te veel ontvangen waarborgsom, ook nog (een gedeelte van de) rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten te betalen.
Tot slot
Hoewel het opschortingsrecht gemakkelijk kan worden toegepast, zelfs zonder daarvan mededeling te doen aan de wederpartij, kleven er ook risico’s aan. De gedachte van de huurder uit de hiervoor besproken zaak is niet zo gek. Hij wachtte op een antwoord op zijn klacht, en tot die tijd betaalt hij niets terug. Hoewel dat wellicht logisch klinkt, houdt het juridisch gezien geen stand. Meent u dat u zich kunt beroepen op opschorting? Hoewel het soms voor de hand lijkt te liggen, kan dat juridisch toch anders zijn. Laat u dus goed vooraf informeren. Snijders Advocaten bespreekt met u de mogelijkheden.