Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) worden ook wel de spelregels van het bestuursrecht genoemd. De abbb zijn geschreven en ongeschreven spelregels waaraan de overheid zich moet houden. Om welke beginselen het gaat en wanneer u een beroep kunt doen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur legt mr. Annemarie Posset hieronder uit.
Behoorlijk bestuur
In zijn algemeenheid geldt dat de overheid zich behoorlijk moet gedragen richting burgers, bedrijven en organisaties. Er moet sprake zijn van behoorlijk bestuur. In het bestuursprocesrecht heeft dit in de loop van de jaren geleid tot een set algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in 1994 is een aantal van deze beginselen ‘gecodificeerd’. Dat betekent dat ze in de Awb zijn opgenomen en dus geschreven rechtsregels zijn geworden. Het motiveringsbeginsel, het verbod van detournement de pouvoir en het evenredigheidsbeginsel zijn voorbeelden van algemene beginselen van behoorlijk bestuur die zijn opgenomen in de Awb.
Een deel van de abbb is niet opgenomen in de Awb en zijn derhalve ongeschreven rechtsregels. Het beginsel van fair play, vertrouwensbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel zijn voorbeelden van ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Formele en materiële abbb
Binnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur wordt een onderscheid gemaakt in formele en materiële beginselen. De formele beginselen hebben betrekking op de formele kant van de besluitvorming en het overheidshandelen. Voorbeelden van formele abbb zijn het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
De materiële beginselen hebben betrekking op de inhoud van besluiten die de overheid neemt. Het vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel zijn voorbeelden hiervan.
Wanneer beroep doen op algemene beginselen behoorlijk bestuur
Vertrouwensbeginsel
Behoorlijk bestuur betekent dat de overheid gewekte verwachtingen moet waarmaken. Er wordt dan ook zeer vaak een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op 29 mei 2019 een interessante uitspraak gedaan over een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel (ECLI:NL:RVS:2019:1694). Een beroep op het vertrouwensbeginsel moet, aldus de Afdeling, voortaan worden beoordeeld aan de hand van drie stappen die moeten worden doorlopen/ vragen die moeten worden beantwoord:
STAP 1: Het moet gaan om een toezegging of een uitlating die de burger mag opvatten als een toezegging.
STAP 2: Deze toezegging moet zijn gedaan door het bestuursorgaan zelf of door een persoon van wie de burger redelijkerwijs mocht aannemen dat die de huidige opvattingen van het bevoegde overheidsorgaan weergaf.
STAP 3: De rechter moet een afweging maken tussen de belangen van de persoon aan wie de toezegging is gedaan, de belangen van derden (zoals omwonenden of concurrenten) en de belangen van de samenleving.
De rechtsvraag wanneer een geslaagd beroep kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel is een essentiële en komt vaak voor. Op dit algemene beginsel van behoorlijk bestuur wordt namelijk, zoals gezegd, zeer vaak een beroep gedaan. Met deze uitspraak is er meer inhoud gegeven aan de mogelijkheden voor een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Gelijkheidsbeginsel
Kort gezegd betekent het gelijkheidsbeginsel dat gelijke gevallen, gelijk moeten worden behandeld door de overheid. Omdat gevallen zeer zelden 100% gelijk zijn, is een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel lastig.
In de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:694) slaagde het beroep op het gelijkheidsbeginsel wel.
Wat was er aan de hand? Appellanten verkochten fruit van hun bedrijf in een zogenaamd ‘fruitstalletje’ langs de weg. Deze verkoop was in strijd met de bestemming ‘Verkeer’ die ter plaatse gold. Het college was derhalve bevoegd om handhavend op te treden. Appellanten waren het daar niet mee eens en kwamen uiteindelijk bij de Afdeling terecht. Daar deden zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij betoogden dat in de omgeving in het oogstseizoen veel fruitstalletjes aanwezig zijn waartegen het college niet handhavend optreedt, zodat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het college kon geen verklaring geven voor het feit dat in andere situaties niet wordt opgetreden. Daarom achtte de Afdeling het optreden tegen het fruitstalletje van appellanten in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Snijders Bestuursrecht voor advies
Heeft u een geschil met de overheid en vindt u dat er geen sprake is van behoorlijk bestuur, of dat zelfs de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden? Neem contact met ons op en wij zoeken het voor u uit!