Geldvordering in kort geding uit hoofde van franchiseovereenkomst
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding gelden strenge vereisten. Een dergelijke vordering kan slechts slagen als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
Lees ook:
Dit geldt ook voor geldvorderingen in kort geding uit hoofde van een franchiseovereenkomst. Op 5 maart 2019 wees de voorzieningenrechter te Amsterdam een vordering van Brilmij (franchisegever) tot betaling van € 330.000,- tegen één van haar franchisenemers van de formule ‘Eye Wish Opticiens’ af (ECLI:NL:RBAMS:2019:1610).
Op 20 oktober 2015 hebben partijen een franchiseovereenkomst met elkaar gesloten voor de duur van ruim 7 jaar. Op basis van deze overeenkomst verkrijgt franchisenemer het recht om, tegen betaling van onder meer een franchisefee, de franchiseformule ‘Eye Wish Opticiens’ te gebruiken. De franchisefee beloopt 15% van het door franchisenemer in een maand gerealiseerde bruto inkomen. Hiernaast hebben partijen diverse – met de franchiseovereenkomst samenhangende –overeenkomsten gesloten zoals een koopovereenkomst ten behoeve van het winkelautomatiseringssysteem en een onderhuurovereenkomst.
Aanvankelijk heeft franchisenemer aan haar betalingsverplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten voldaan. Echter, ná juni 2016 is er een betalingsachterstand ontstaan die volgens Brilmij per 5 december 2018 is opgelopen tot circa € 330.000,- waarvan zij in kort geding betaling vordert.
Franchisenemer stelt zich op het standpunt dat bij het sluiten van de franchiseovereenkomst door Brilmij onjuiste prognoses zijn verstrekt, dat de inventaris die zij van haar voorganger heeft overgenomen ‘waardeloos’ is en dat door Brilmij een onjuiste formule voor de winkelwaarde is gehanteerd, waardoor franchisenemer te veel zou hebben betaald. Ook verwijt franchisenemer Brilmij geen deugdelijk vestigingsplaatsonderzoek te hebben verricht. Franchisenemer heeft de franchiseovereenkomst en de daarmee samenhangende overeenkomsten vernietigd op grond van dwaling en meent dat franchisegever haar zorgplicht heeft geschonden.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van Brilmij af, omdat deze onvoldoende aannemelijk zijn geworden. Er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de ingeroepen vernietiging in een bodemprocedure gegrond wordt geacht.
Onder bijzonder omstandigheden kan er een verplichting bestaan voor de franchisegever om een franchisenemer in te lichten over omzet- of winstverwachting. Het enkel verstrekken van een rapport over de te verwachten omzet of winst is daartoe onvoldoende, maar onder deze omstandigheden kan de franchisegever wel onrechtmatig handelen. En voorshands kan (dan ook) niet worden uitgesloten dat Brilmij onrechtmatig heeft gehandeld.
Bent u ook in een (dreigend) financieel conflict met uw franchisegever? Heeft uw franchisegever in uw ogen onjuiste (omzet)informatie verschaft of onjuiste inlichtingen gegeven? Snijders Advocaten kan u hierbij helpen. Neem contact op met Arno Fuijkschot. Per e‑mail: afuijkschot@snijders-advocaten.nl of telefonisch op 073-7200200.
Disclaimer – Bij het opstellen van deze tekst is geen rekening gehouden met eventuele bijzondere van toepassing zijnde regels zoals opgenomen in bijvoorbeeld een collectieve arbeidsovereenkomst, individuele arbeidsovereenkomst en/of andere overeenkomst. Deze tekst bevat dus algemene informatie die niet in iedere situatie kan worden gebruikt. Tevens is het mogelijk dat de tekst op enig moment achterhaald is, bijvoorbeeld door gewijzigde regelgeving. Het wordt dan ook sterk aangeraden om contact met Snijders Advocaten op te nemen alvorens de informatie uit de tekst te gebruiken.