Geldvordering kort geding: geen spoedeisend belang, geen causaal verband tussen onrechtmatig handelen en gevorderde schade
Appellant, een voormalig clustermanager Dienstverlening bij een gemeente, vordert in kort geding € 500.000,- van geïntimeerden, een onderzoeks- en adviesbureau én diens directeur, een registeraccountant. Geïntimeerden hebben in augustus 2011 in opdracht van de gemeente waar appellant werkzaam was een rapport uitgebracht o.a. over het handelen en nalaten van appellant in diens functie als clustermanager Dienstverlening. Over dit rapport is uitgebreid in diverse media bericht. Volgens appellant bevat het rapport ernstig diffamerende en belastende uitlatingen over hem, die onjuist zijn.
Lees ook:
Eind september 2011 heeft appellant een klacht ingediend bij de Accountantskamer over de wijze van totstandkoming van het rapport. Deze klacht is door de Accountantskamer deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Het College van beroep voor het bedrijfsleven, heeft het door de accountant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Accountantskamer ongegrond verklaard. In februari 2012 heeft appellant met de gemeente een vaststellingsovereenkomst ondertekend betreffende het ontslag van appellant per 1 april 2012. Aan zijn geldvordering legt appellant onrechtmatig handelen van geïntimeerden ten grondslag onder verwijzing naar de uitspraken van de Accountantskamer en het CBb.
De rechtbank Midden-Nederland wijst de geldvordering van appellant af. Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). Het hof komt tot de slotsom dat dit spoedeisend belang ten tijde van het arrest ontbreekt omdat appellant na verkoop van zijn woning, reeds een (andere) huurwoning heeft kunnen betrekken en zijn gestelde slechte financiële positie op zichzelf onvoldoende is voor het aannemen van spoedeisend belang. Hiernaast meent het hof dat tussen het gestelde onrechtmatig handelen van geïntimeerden en de gevorderde schade geen causaal verband is, althans dat er o.a. door het vervallen van de functie van clustermanager, het (om die reden) niet doen van nader feitenonderzoek naar de handelingen van appellant en het in dat verband sluiten van een vaststellingsovereenkomst met de gemeente, een te ver verwijderd verband is tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen. Het vertrek van appellant en de beweerdelijk door hem geleden schade kunnen dan ook niet als een gevolg van het rapport aan het onderzoeksbureau als schade toebrengende gebeurtenis worden toegerekend. Bovendien overweegt het hof dat appellant een bijstandsuitkering geniet en dat er sprake is van een zeer aanzienlijk restitutierisico. Het hof concludeert dan ook dat de vorderingen van appellant niet kunnen worden toegewezen en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland.
Uitspraak: Hof Arnhem-Leeuwarden, 13 december 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:10129