Het achterhouden van informatie in een procedure kan je duur komen te staan
Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch speelde onlangs een zaak waarin het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn arrest (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 5 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:396) korte metten heeft gemaakt met het niet volledig en naar waarheid aanvoeren van de voor de beslissing van belang zijnde feiten door een partij. Weliswaar betrof het hier een echtscheidingszaak, maar het arrest en meer in het bijzonder de uitleg van artikel 21 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) is voor alle civielrechtelijke zaken relevant. Met artikel 21 Rv. wordt namelijk beoogd het achterhouden en verdoezelen van voor de beslissing relevante feiten uit te bannen, waardoor de rechtelijke beslissing zoveel mogelijk op waarheid berust.
In de zaak stond centraal de vraag of een partij (geïntimeerde) op een bepaalde datum (peildatum) het geleende bedrag van € 220.000,00 (nog) in haar bezit had. De andere partij (appellant) stelde dat dit het geval was, maar dat werd door geïntimeerde betwist waarbij door geïntimeerde werd aangeboden bewijs te leveren van haar stelling. Het gerechtshof heeft geïntimeerde daarop bevolen om de rekeningafschriften van een tweetal bankrekeningen over te leggen die betrekking hebben op de peildatum. Geïntimeerde heeft vervolgens van de ene bankrekening de bladen 1, 6 en 7 overgelegd en van de andere bankrekening alleen blad 1. Met andere woorden, van de ene bankrekening ontbraken de bladen 2, 3, 4 en 5 en van de andere bankrekening ontbrak blad 2.
Het gerechtshof heeft zodoende vastgesteld dat geïntimeerde de gevraagde rekeningafschriften niet volledig heeft overgelegd. Het gerechtshof heeft zodoende overwogen dat het geen zicht heeft gekregen op de (omvang van) de transacties die zich in de betreffende periode hebben voorgedaan en dus ook het exacte saldo op de peildatum niet kon vaststellen. Door niet te voldoen aan het bevel van het gerechtshof heeft geïntimeerde volgens het gerechtshof niet voldaan aan het bepaalde in artikel 21 Rv. Het gerechtshof heeft daar verregaande consequenties aan verbonden door de gevolgtrekking te maken die hij geraden acht in die zin dat het gerechtshof ervan uit is gegaan dat het bedrag van € 220.000,00 zich op de peildatum onder geïntimeerde bevond.
Uiteindelijk heeft het gerechtshof geoordeeld dat het bedrag van € 220.000,00 bij helfte dient te worden verdeeld tussen partijen nu een beroep van appellant op artikel 3:194 lid 2 BW (het opzettelijke verzwijgen, zoekmaken of verborgen houden van tot de gemeenschap behorende goederen) niet kon slagen. Voor de goede orde, het is dus niet bekend wat er op de betreffende ontbrekende rekeningafschriften stond en de mogelijkheid bestaat dus dat het gerechtshof tot een ander oordeel zou zijn gekomen indien deze wel zouden zijn overgelegd.
Dus bezint eer ge begint en voer in een procedure de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan. Doe je dat niet, dan kan dat je duur komen te staan.