Het boetebeding
Het komt vaak voor dat ik word gevraagd een franchiseovereenkomst te beoordelen. Een vraag die altijd wordt gesteld gaat over het boetebeding.
Een ‘pressiemiddel’ dat ervoor moet zorgen dat de franchisenemer zijn verplichtingen uit de franchiseovereenkomst nakomt. Maar ook een beding dat schrik oproept bij franchisenemers, die soms de indruk hebben € 50.000 te moeten betalen als ze een verkeerd shirtje dragen. Er wordt ook wel gesproken over ‘aansporingsfunctie’ of ‘schadefixeringsfunctie’.
Het belang van een boetebeding is duidelijk; het sanctioneren van gedragingen van de franchisenemer op het gebied van diverse onderwerpen, met een (hoge) boete per overtreding en/of een boete per dag zolang de overtreding voortduurt. Dat dergelijke overtredingen worden gesanctioneerd kan van groot belang zijn voor een franchisegever.
De wet kent voor het boetebeding een aantal uitgangspunten. Die uitgangspunten zijn van regelend recht; partijen kunnen daar dus van afwijken.
De belangrijkste afwijking is dat op grond van de wet (artikel 6:92 lid 2 BW) een boete in de plaats komt van schadevergoeding. In vrijwel alle franchiseovereenkomsten wordt opgenomen dat de boete naast wettelijke schadevergoeding gevorderd kan worden.
Als er geen afwijking is opgenomen dan geldt dus de wet.
Dat er een ingebrekestelling is vereist voor inroepen boetebeding volgt uit 6:93 BW. De franchisegever dient franchisenemer in de gelegenheid te stellen orde op zaken te stellen binnen een bepaalde termijn. Doet de franchisegever dat niet dan is de franchisenemer niet in verzuim, de boete niet opeisbaar, zal de vordering uit hoofde van het boetebeding normaal gezien niet opeisbaar zijn en zal de vordering in een procedure worden afgewezen.
Ook van dit artikel kan worden afgeweken en de praktijk leert dat dit ook vrijwel altijd wordt gedaan.
Wat met name voor franchisenemers van belang is, is dat de rechter op verzoek van de franchisenemer de boete kan matigen. De rechter zal hiermee terughoudend omgaan. De rechter kan namelijk pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken als de toepassing van het boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, bijvoorbeeld doordat de daadwerkelijke schade een fractie is van de boete.
Ook van dit uitgangspunt kunnen partijen afwijken door in het boetebeding op te nemen dat de boete niet door de rechter kan worden gematigd. Er zijn echter situaties denkbaar dat dit (bijvoorbeeld) in strijd is met de wet, waardoor franchisenemer de nietigheid van het boetebeding kan inroepen. Gelet op dat risico is het voor de franchisegever niet aan te bevelen een dergelijke uitsluiting in het boetebeding op te nemen.
Het is voor zowel franchisenemer als franchisegever van belang zich bij het aangaan van een franchiseovereenkomst bewust te zijn van de consequenties die een bepaalde formulering van een boetebeding met zich meebrengen, zodat partijen een evenwichtig en doordacht boetebeding afspreken, waardoor vervelende verrassingen achteraf worden voorkomen.