Het einde van de franchiseformule; wat erbij komt kijken
De laatste tijd krijg ik vaak van franchisegevers te horen dat ze willen stoppen met de franchiseformule. Dit heeft verschillende redenen. Een franchisegever kan haar formule bijvoorbeeld willen afbouwen, omdat de Wet franchise teveel verplichtingen met zich meebrengt of omdat er onvoldoende rendement wordt behaald.
Het afbouwen van een franchiseformule
Wat in dezen onvermijdelijk is (en wat de franchisegever eigenlijk liever niet hoort), is dat er normaal gezien wel een afbouwtermijn in acht genomen moet worden. Dat heeft vanzelfsprekend te maken met de looptijd van de franchiseovereenkomsten (die normaal gesproken vijf jaar is) waar verplichtingen uit volgen.
De Wet franchise is ook in dit opzicht niet in het voordeel van de franchisegever. Die schrijft namelijk in artikel 7:912 voor dat een franchisegever bij de afbouw van de formule zich als ‘een goede franchisegever’ zal moeten gedragen. De interpretatie van dit artikel is vrij ruim.
Er zal bij de afbouw in ieder geval (voldoende) oog moeten zijn voor de belangen van de franchisenemers. De franchisenemer zal zich op zijn/haar beurt coöperatief moeten opstellen.
Een recente uitspraak van de rechtbank
Een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2021:3439) tussen een franchisegever en een franchisenemer over de afbouw van een franchiseformule geeft een goed beeld van waar je als franchisegever rekening mee moet houden.
Ten eerste had deze franchisegever tijdig – namelijk in 2017 – aangegeven dat zij (uiterlijk) in 2022 zou stoppen met (het faciliteren van) franchise in Nederland. De franchisegever gaf ook direct aan haar verantwoordelijkheid te blijven nemen, de afspraken te respecteren en de franchisenemers te blijven ondersteunen.
De (toenmalige) franchisenemers kregen twee opties voorgeschoteld, namelijk akkoord gaan met een franchiseovereenkomst van (maximaal) vijf jaar die van rechtswege zou eindigen in 2022, of per direct stoppen met de exploitatie en de winkel(s) verkopen aan de franchisegever.
Zoals wel vaker (ik kom dit in mijn praktijk maar al te vaak tegen) was er een franchisenemer die zich niet kon vinden in de handelswijze van de franchisegever. De franchisenemer verweet dat de franchisegever te weinig deed om een ‘behoorlijke’ franchiseorganisatie in stand te houden. Ook was er volgens de franchisenemer sprake van te weinig ondersteuning en bijstand. Argumenten die eigenlijk altijd naar voren komen in dergelijke geschillen.
De advocaat van de betreffende franchisenemer was duidelijk niet over één nacht ijs gegaan. De franchisenemer – die vond dat hij in een “dwangpositie” zou zijn gemanoeuvreerd – wilde (onder meer) een oordeel van de rechter dat de onderhandelingen waren “gefrustreerd”, de onderhandelingsplicht zou zijn geschonden en de franchisegever tekort geschoten zou zijn in de nakoming van de verplichting een marktconform aanbod te doen tot aankoop van een franchiseonderneming (tegen een marktconforme WACC). Er werd ook nog een onderhandelingsplicht gevorderd.
Het oordeel van de rechter
Waar de rechter voor de inwerkingtreding van de Wet franchise terug moest vallen op beginselen zoals redelijkheid en billijkheid en aansluiting moest zoeken bij het “algemene” verbintenissenrecht, (“boek 6 BW”) vormde nu de Wet franchise (meer in het bijzonder de artikelen 7:912 en 7:919 Wf.) de basis voor het oordeel van de rechter.
De rechtbank kwam tot het oordeel dat op grond van artikel 7:912 op de franchisegever en franchisenemer een wederzijdse algemene zorgplicht rust. Het hangt daarbij van de omstandigheden van het geval af, wat daarbij van beide partijen wordt geëist. Van belang daarbij is niet alleen het gedrag van partijen, maar ook naar de situatie waarin zich dit gedrag voordoet en de maatschappelijke context.
Daarnaast gaf de rechtbank aan dat de franchisegever op grond van artikel 7:919 de ondersteuning en bijstand dient te verlenen die “redelijkerwijs en in relatie tot de aard en de strekking van de franchiseformule verwacht mag worden” met het oog op de exploitatie van de franchiseformule door de franchisenemer.
In deze kwestie kwam de rechtbank tot het oordeel dat de franchisegever voldeed aan haar verplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst. Er was tevens geen sprake van enige tekortkoming van de franchisegever, althans op dat punt.
De rechter kwam namelijk wel tot het oordeel dat een opzegging van de franchiseovereenkomst door de franchisegever geen stand hield en er sprake was van een onderhandelingsplicht. Partijen waren dus nog zeker niet van elkaar af.
De juiste begeleiding is essentieel
Wat deze zaak goed laat zien is dat een juiste (juridische) begeleiding essentieel is in het geval de franchisegever voornemens is de franchiseformule uit de lucht te halen. Dit geldt zowel voor beide partijen.
Neem dus vooral contact op als dit bij u het geval is.