Opheldering met een voorlopig getuigenverhoor
Vaak worden juridische procedures gewonnen op bewijs. Maar wat als er een mondelinge overeenkomst bestaat die de tegenpartij betwist?
Een voorlopig getuigenverhoor biedt dan uitkomst. Sterker nog: vaak voorkomt een voorlopig getuigenverhoor dat er nog wordt geprocedeerd. Het bewijs komt dan op tafel, doordat er getuigen onder ede worden gehoord. Dat bewijs kan ook deels bestaan uit een eigen verklaring onder ede van de eisende partij.
Wat is een voorlopig getuigenverhoor?
Een voorlopig getuigenverhoor vindt meestal plaats voordat er wordt geprocedeerd. Ook kan tijdens een lopende procedure een voorlopig getuigenverhoor plaatsvinden. Door het indienen van een onderbouwd verzoekschrift, wordt aan de rechtbank toestemming gevraagd om binnen een bepaald juridisch en inhoudelijk kader, getuigen te horen. We geven de rechtbank een uiteenzetting van de feiten en de te bewijzen stellingen.
Gronden voor afwijzen verzoek voorlopig getuigenverhoor
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan worden afgewezen als:
- van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt wordt gemaakt (art. 3:13 BW);
- het verzoek strijdig is met een goede procesorde, of
- het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
- Ook bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW).
Zo wordt voorkomen dat er alleen om te ‘etteren’ een voorlopig getuigenverhoor wordt gehouden.
In een recente uitspraak zette de Hoge Raad nog eens de regels goed op een rij:
HR 22 december 2017,ECLI:NL:HR:2017:3250 (Bencis/Van Oord)
“4.2.1 Een voorlopig getuigenverhoor strekt onder meer ertoe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen […].
4.2.2 De verzoeker tot een voorlopig getuigenverhoor dient ingevolge art. 187 lid 3, aanhef en onder a en b, Rv in zijn verzoekschrift de aard en het beloop van de vordering te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Dit dient hij te doen op zodanige wijze dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker al in het verzoekschrift nauwkeurig aangeeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil doen horen. […]
Evenmin hoeft de verzoeker zich uit te laten over de precieze aard van de in te stellen vordering en, in voorkomend geval, de omvang van de geleden schade. Een voorlopig getuigenverhoor dient (in een geval als het onderhavige) nu juist ertoe degene die daarom verzoekt, in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen. In de procedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ligt dan ook niet de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering ter toetsing voor. […]
4.2.3 Volgens vaste rechtspraak […] kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (art. 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met een goede procesorde, en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar; voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW).”
Interessant is dat de Hoge Raad ook expliciet de laatste twee gronden (zwaarwichtig bezwaar, onvoldoende belang) herhaalt; die komen niet zo heel veel voor, maar de eerdere uitspraken van de Hoge Raad waarin die criteria voorkwamen zijn dus wel gewoon nog geldend recht.
In deze zaak was het hof ofwel ten onrechte vooruitgelopen op de eventuele vorderingen van Bencis, of had het een onbegrijpelijke uitleg gegeven aan de gedingstukken van Bencis of te hoge eisen gesteld aan haar stelplicht: het was voldoende duidelijk wat Bencis wilde onderzoeken en welke onrechtmatige daad dat zou kunnen opleveren, en de vraag of die vordering toewijsbaar zou zijn was nog niet aan de orde.
Met andere woorden: normaliter krijgt een partij al vrij snel het recht om een voorlopig getuigenverhoor te houden. Als u maar duidelijk bent wat u door het getuigenverhoor wilt onderzoeken en welke vordering of eis dat gaat opleveren.