De nieuwe berekeningswijze van de draagkracht voor alimentatie
Met ingang van 1 januari jl. wordt de draagkracht voor (met name partner-) alimentatie op een andere manier berekend. Ik heb al eerder een blog geschreven over de voornemens in dat kader en wat daarvan vooraf ging. In deze blog zal ik concreter – op hoofdlijnen – aangeven wat anders wordt in de berekening van de draagkracht voor alimentatie.
Zelfde methodiek bij kinder- en partneralimentatie
Vanaf nu wordt de draagkracht voor kinder- en partneralimentatie in beginsel op dezelfde manier berekend. Wel zo praktisch. Het kon voorheen namelijk voorkomen dat een onderhoudsplichtige onvoldoende draagkracht had voor kinderalimentatie (op basis van een forfaitaire woonlast), maar dan wél nog draagkracht had voor partneralimentatie (op basis van de werkelijke woonlasten). Dat is natuurlijk vreemd, nu kinderalimentatie de hoogste prioriteit heeft.
Behoefte een draagkracht
De wettelijke maatstaven voor de bepaling van de alimentatie veranderen niet. Dat blijven de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige. De draagkracht wordt alleen op een andere manier berekend. Voordat ik dat toelicht, ga ik eerst kort in op het NBI, nu dat het startpunt is voor de berekening van de draagkracht.
Het netto besteedbaar inkomen (NBI)
Het NBI van de onderhoudsgerechtigde is iets anders dan het netto salaris. De vraag is wat iemand gemiddeld per maand netto te besteden heeft, althans redelijkerwijs te besteden kan hebben. Er wordt naast een salaris ook rekening gehouden met bonussen, eindejaarsuitkeringen, vakantiegeld, of – bij een ondernemer – winst uit onderneming, dividend en voor iedere onderhoudsplichtige inkomen uit sparen/beleggen, indien aanwezig. Het gaat er dus om wat iemand gemiddeld netto te besteden heeft/ redelijkerwijs kan hebben uit box I, II en III per maand.
De forfaitaire berekening
Van het NBI wordt de onderhoudsgerechtigde geacht om 30% uit te geven aan woonlasten en daarnaast te leven van een forfait aan kosten levensonderhoud van € 1.175 per maand. Van hetgeen resteert is vervolgens 70% beschikbaar voor kinderalimentatie en 60% voor partneralimentatie. Uiteraard wordt op het bedrag dat beschikbaar is voor partneralimentatie, eerst het aandeel in de kosten van de kinderen in mindering gebracht. Stel dus dat er € 600 ruimte is voor partneralimentatie en het aandeel in de kosten van een kind is € 500, dan resteert dus € 100 voor partneralimentatie.
In formules weergegeven ziet het er als volgt uit. De draagkrachtformule bij partneralimentatie is:
60% van [NBI – (30% NBI + 1.175)]
De draagkrachtformule bij kinderalimentatie is (ongewijzigd):
70% van [NBI – (30% NBI + 1.175)]
Het forfait kosten levensonderhoud
Het forfait kosten levensonderhoud is als volgt opgebouwd:
Het woonbudget
Onder het woonbudget in de nieuwe richtlijnen vallen onder meer:
In geval van een koopwoning:
- de rente eigenwoningschuld (minus fiscaal voordeel);
- gangbare aflossingen op de eigenwoningschuld;
- inleg voor spaar- of beleggingspolissen die aan de hypotheek zijn gekoppeld;
- premie opstalverzekering;
- lokale belastingen, zowel het deel dat ziet op de eigendom, als het gebruikersdeel;
- polder- en waterschapslasten en
- onderhoudskosten.
In geval van een huurwoning:
- de huur (minus eventuele huurtoeslag);
- verplichte servicekosten en
- lokale belastingen.
Voor zowel huur- als koopwoningen geldt bovendien dat (redelijke) lasten voor gas, water en licht (die meer bedragen dan het bedrag dat vanuit de bijstandsnorm kan worden voldaan).
Het woonbudget is ruimer dan de forfaitaire woonlast van 30% die reeds werd gebruikt voor de berekening van kinderalimentatie. Ook de draagkracht voor kinderalimentatie wordt dus op een iets andere wijze berekend.
Uitzonderingen?
Het is mogelijk dat er toch wordt gerekend met de werkelijke woonlasten. Dat is het geval als er sprake is van een tekort in de behoefte van de onderhoudsgerechtigde. In geval van partneralimentatie is daar geregeld sprake van. Het is dus niet zo dat er altijd wordt gerekend met een woonbudget van 30%. Als er sprake is van een tekort en de onderhoudsplichtige woont bijvoorbeeld samen, dan wordt er in beginsel rekening gehouden met de helft van de werkelijke woonlasten, die veelal lager zal zijn dan het woonbudget. De nieuwe partner wordt namelijk geacht de helft van de woonlasten te betalen. Verder kan er met niet-verwijtbare en niet-vermijdbare lasten rekening worden gehouden (bijvoorbeeld een huwelijkse schuld). Die extra last wordt dan nog opgeteld bij het draagkracht loos inkomen (dus naast het forfait kosten levensonderhoud en het woonbudget). Tot slot is ook nog van belang dat de onderhoudsgerechtigde na ontvangst van alimentatie niet beter af mag zijn dan degene die alimentatie betaalt. In dat kader kan er een inkomensvergelijking worden gemaakt. Die vervangt de zogenaamde jusvergelijking die voorheen kon worden toegepast.
Wanneer een herberekening?
De aanpassing van het systeem leidt er niet toe dat iedere alimentatieverplichting moet worden gewijzigd. Voor bestaande onderhoudsverplichtingen moet namelijk sprake zijn van een wijziging van omstandigheden, bijvoorbeeld een hoger salaris of een kind uit een nieuwe relatie. Als sprake is van een dergelijke wijziging van omstandigheden, dan wel in zaken die nu starten en de ingangsdatum ligt ook in dit jaar (dus niet als een wijziging met ingang van vóór 1 januari 2023 wordt verzocht), dan wordt het nieuwe systeem toegepast.
Tot slot
Dit is een vereenvoudigde weergave van de wijzigen. Deze blog geeft geen complete weergave van wat er precies allemaal verandert. Dat zou immers een te omvangrijk en ook te juridisch stuk worden. Er kunnen dus ook geen rechten worden ontleend aan deze blog. Iedere zaak is anders en daarvoor dienen alle omstandigheden te worden betrokken door een deskundige.
Vragen?
Mocht er reden zijn voor een herberekening of mocht u vragen hebben over het gewijzigde systeem, kunt u uiteraard contact opnemen met een van de advocaten van Snijders Familierecht.