Let op bij het aangaan van een franchiseovereenkomst, want is deze wel volledig?
Dit keer een voorbeeld uit de praktijk: een cliënt trad toe tot een franchiseformule op het gebied van het geven van rijles. Cliënt tekende in maart 2020 de franchiseovereenkomst. Echter, was de definitieve totstandkoming door partijen afhankelijk gesteld van het afronden van een opleiding tot rijinstructeur. Dit was ook de reden dat er door partijen geen definitieve startdatum was opgenomen in de franchiseovereenkomst, althans er was een passage “Definitieve startdatum werkzaamheden” opgenomen en dat was leeggelaten.
Nadat cliënt vanwege de invoering van de Wet franchise een aangepaste franchiseovereenkomst werd aangeboden – op 31 december – heeft hij de franchiseovereenkomst opgezegd voordat die daadwerkelijk in werking was getreden. In de (oude) franchiseovereenkomst was een opzegmogelijkheid voorzien.
De reconventionele vordering
Toen er vervolgens facturen op de mat ploften voor de betaling van de maandelijkse franchisefee en de resterende entree-fee, was hij genoodzaakt juridische hulp in te schakelen. In reconventie is de al betaalde entree-fee teruggevorderd.
De kantonrechter ging in eerste aanleg mee in het verweer van cliënt dat hij niets verschuldigd was aan de rijschool-formule. De reconventionele vordering werd toegewezen.
Het oordeel van de kantonrechter bleef in hoger beroep in stand.
Het gerechtshof oordeelde – net als de kantonrechter – dat cliënt geen enkele vergoeding verschuldigd was aan de franchiseformule. Het gerechtshof kwam tot deze conclusie op grond van de volgende feiten;
- Er was in de franchiseovereenkomst niets opgenomen over verschuldigde entree-fee en /of maandelijkse feebetalingen. Dit blijkt ook niet uit de stukken die cliënt had ontvangen en de door partijen gevoerde correspondentie.
- De Haviltex-norm leidde volgens het gerechtshof ook tot de conclusie dat cliënt niets verschuldigd was.
- De aard van de franchiseovereenkomst – waarbij het gerechtshof aansluiting heeft gezocht bij de Wet franchise – was een andere reden voor het oordeel van het gerechtshof. Essentieel voor een franchiseovereenkomst is dat een franchisenemer betaalt voor het gebruik van de franchiseformule. Cliënt had – omdat de in de franchiseovereenkomst opgenomen startdatum nog niet was bereikt – nog van geen enkele dienst gebruik gemaakt.
- Dat de franchisegever de cliënt pas facturen ging sturen nadat er was opgezegd en in de aangepaste franchiseovereenkomst was opgenomen dat er pas fee betaald hoefde te worden na de afronding van de rijopleiding waren andere feiten en omstandigheden die het gerechtshof heeft meegenomen in haar oordeel.
Nu de franchisegever ook niet kon aantonen dat zij ook maar iets had gedaan voor de (deel)betaling van de entreefee, bleef ook de reconventionele vordering in stand.
In een laatste poging haar gelijk te halen had de franchisegever haar eis in eerste aanleg voorwaardelijk gewijzigd. Cliënt zou geen zwaarwegende eis hebben gehad voor de (tussentijdse) opzegging. Cliënt zou daarmee toerekenbaar tekort zijn geschoten.
Wat de franchisegever daarbij over het hoofd had gezien is dat zij via haar advocaat al had aangegeven te berusten in de opzegging. In de inleidende dagvaarding en in de memorie van grieven was bovendien een gerechtelijke erkentenis opgenomen.
Conclusie
De les die je als franchisegever moet trekken is dat je pas verplichtingen kunt afdwingen als die daadwerkelijk – en voldoende duidelijk – zijn opgenomen in een franchiseovereenkomst.
Neem vooral contact op met Snijders Franchise voor een check op jouw franchiseovereenkomst.