Nieuwe berekeningswijze draagkracht partneralimentatie per 1 januari 2023
Met ingang van 1 januari 2023 wordt bij de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie in beginsel geen rekening meer gehouden met de daadwerkelijke woonlasten, maar met een zogenaamd “woonbudget” van 30% van het netto besteedbaar inkomen (hierna: “NBI”). In deze blog zal ik uitleggen wat dit woonbudget inhoudt, waarom het wordt ingevoerd en wat dit betekent voor de praktijk.
Algemeen
De hoogte van de te betalen partneralimentatie is afhankelijk van enerzijds de behoefte van de alimentatiegerechtigde en anderzijds de draagkracht van de alimentatieplichtige. De laagste van de twee maximeert. Meer concreet: als de alimentatieplichtige een draagkracht heeft van € 500 per maand en de alimentatiegerechtigde een (aanvullende) behoefte van € 1.000 per maand (dus naast eigen inkomsten), dan dient er een bedrag van € 500 te worden betaald. Of omgekeerd: als de alimentatieplichtige een draagkracht heeft van € 1.500, maar de alimentatiegerechtigde heeft een (aanvullende) behoefte van € 400 (want heeft zelf al een goed inkomen), dan dient er € 400 te worden betaald. Dat is ook logisch, want er kan natuurlijk niet meer worden betaald dan waartoe de draagkracht strekt en omgekeerd hoeft er niet meer te worden betaald dan waaraan behoefte is. Deze wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht blijven ongewijzigd. De wijze van berekening, dus de invulling van de maatstaf draagkracht gaat wel veranderen.
Op dit moment wordt bij de berekening van de draagkracht voor partneralimentatie rekening gehouden met de werkelijke woonlasten (dus (kale) huur of rente en aflossing hypotheek plus eventueel een gekoppelde kapitaalverzekering). Bij de berekening van de draagkracht voor kinderalimentatie wordt al enige jaren gerekend op basis van een forfaitaire woonlast van 30% van het NBI. Vanaf 2023 zal bij zowel kinder- als partneralimentatie worden gerekend met een “woonbudget” bij de bepaling van de draagkracht. Dit woonbudget is 30% van het netto besteedbaar inkomen. Hieronder vallen de (kale) huur of hypotheek (waaronder rente, bijtelling eigenwoningforfait, premie/aflossing en een forfait van € 95 per maand voor ‘overige’ eigenaarslasten), maar ook eventueel hogere energielasten (buiten de bijstandsnorm), (hogere) onderhoudskosten eigen woning, e.d.
Waarom wordt de berekeningsmethode aangepast?
De Expertgroep Alimentatie die jaarlijks het Rapport Alimentatienormen opstelt, welk rapport de rechtspraak hanteert bij het vaststellen van de kinder- en of partneralimentatie, heeft de volgende beweegredenen voor de invoering van de nieuwe berekeningsmethode:
- één systeem voor wat betreft de woonlasten bij het bepalen van de draagkracht, zowel bij kinderalimentatie als bij partneralimentatie;
- eenvoud en een meer voorspelbare uitkomst;
- voorkomen dat er – op basis van een forfaitaire woonlast – een tekort aan draagkracht is voor het betalen van kinderalimentatie, terwijl er bij de onderhoudsplichtige ex-partner wel draagkracht is voor partneralimentatie op basis van (wel of niet delen van) de werkelijke woonlast zoals thans soms het geval is;
- minder discussies tussen de betrokken partijen;
- uit het WODC-rapport “Alimentatie van nu” (2021) zou naar voren komen dat breed wordt gedragen dat net als bij kinderalimentatie ook de draagkracht voor partneralimentatie zoveel mogelijk forfaitair wordt bepaald.
Er kan veel worden ingebracht tegen deze beweegredenen en vanuit de advocatuur en literatuur is er kritiek op de invoering van een dergelijk systeem, maar dat laat ik even buiten beschouwing. Ik heb hierover diverse artikelen gepubliceerd in een vaktijdschrift, die ik desgevraagd kan toesturen. Echter, nu het aangepaste systeem er gaat komen, zal ik nader ingaan op de gevolgen.
Hoe ziet de nieuwe rekenmethode voor draagkracht eruit?
Vanaf 2023 blijft het NBI het startpunt voor de berekening van de draagkracht. Dat is het gemiddelde netto bedrag dat maandelijks is te besteden. Voor mensen in loondienst is dat inclusief vakantietoeslag, belaste onkostenvergoedingen, dertiende maand, bonussen en/of overige emolumenten. Voor ondernemers wordt gerekend met een redelijkerwijs te verwerven inkomen, nu een ondernemer/DGA invloed heeft op zijn inkomen. In de praktijk kan dit tot veel discussie leiden, want wat is een redelijkerwijs te genieten inkomen? En wat als er al jarenlang een flinke dividenduitkering wordt gedaan, maar dit nu opeens niet meer kan nu er alimentatie moet worden betaald? Over die discussie zal ik in de toekomst een andere blog schrijven.
Als het NBI eenmaal is vastgesteld, kan het woonbudget van 30% ook eenvoudig worden berekend. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfait van kosten van levensonderhoud. Dat is thans een bedrag van € 1.020, dat als volgt is opgebouwd:
· Bijstandsnorm[1] € 1.092[2]
· Wooncomponent -/- € 235
· Ziektekosten € 146
· Ziektekostencomponent -/- € 34
· Onvoorzien € 50
· Totaal € 1.020
[1] Deze is hoger voor een pensioengerechtigde (€ 1.213 in januari 2022).
[2] De hoogte van de bijstandsnorm wordt twee keer per jaar aangepast in januari en juli
Vervolgens is 60% van het restant minus het aandeel in de kosten van de kinderen beschikbaar voor partneralimentatie. In een formule ziet dat er als volgt uit: 60% [NBI – (0.3 x NBI (=woonbudget) + 1.020 (= kosten levensonderhoud))].
Voorbeeld
Stel nu dat je als man € 3.000 verdient en als vrouw € 2.000. Laten we aannemen dat je als man € 300 aan kinderalimentatie moet betalen. Dan blijft er € 348 over voor partneralimentatie (netto), namelijk 60% [3000 – (900 forfait wonen + 1.020 kostenforfait =)] € 648 netto draagkracht partneralimentatie -/- € 300 aandeel man in de kosten kinderen = € 348 netto draagkracht partneralimentatie.
Wat als de werkelijke woonlast hoger is dan het woonbudget?
Volgens de Expertgroep zal de nieuwe wijze van rekenen beperkte of geen impact hebben als er sprake is van een hogere werkelijke woonlast, omdat deze nu al vaak wordt begrensd tot 33% van het NBI. Als er een goede reden is voor een duurzame en substantiële hogere woonlast (bijvoorbeeld een krappe woningmarkt) moet er volgens de Expertgroep, net zoals nu, wel nog ruimte zijn om daar rekening mee te houden.
Wat nu als de werkelijke woonlast lager is dan het woonbudget?
Als er wordt samengewoond met een nieuwe partner die meedeelt in de woonlasten of bij de hogere inkomens is er veelal sprake van een woonlast die lager is dan 30% van het NBI. Als de werkelijke woonlast minder is dan 30% van het netto besteedbaar inkomen, dan ontstaat er wel een verschil met de huidige berekening. Dit verschil werkt voor 60% door in de draagkracht. De Expertgroep geeft een voorbeeld met een netto besteedbaar inkomen van € 3.000, een huur van € 600 en overige lasten (zorgverzekering en bijstandsnorm) van € 1.200. Bij de werkelijke woonlast resteert een draagkracht van 60% van (3.000- 600-1.200) = € 720 en bij de forfaitaire woonlast resteert een draagkracht van 60% van (3.000-900-1.200) = € 540. Het verschil van (netto) € 180 per maand minder partneralimentatie is geen issue, aldus de Expertgroep. Dit betekent dus dat een alimentatieplichtige dan in beginsel dus minder alimentatie hoeft te betalen dan op basis van de werkelijke woonlast. Mocht er sprake zijn van een tekort in de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, dan dient wel te worden uitgegaan van de lagere werkelijke woonlast, omdat er dan meer draagkrachtruimte is. In die gevallen wordt dan dus wel weer teruggevallen op de draagkracht op basis van de werkelijke woonlasten.
Conclusie
De wijze van berekening van de draagkracht voor partneralimentatie verandert. Als er geen sprake is van een substantieel verschil tussen de werkelijke lasten en het woonbudget van 30% van het NBI dan zal er weinig verschil zijn met de huidige wijze. Op het moment dat er sprake is van een duurzame en substantiële afwijking van de werkelijke woonlasten (lager of juist hoger), dan zijn er weliswaar mogelijkheden om alsnog uit te gaan van de werkelijke woonlasten, maar die afwijking is niet het uitgangspunt. In de praktijk is het dus van belang om altijd kritisch naar het woonbudget te kijken. Afwijking kan immers, maar dat moet dan wel naar voren worden gebracht, ofwel tijdens een onderhandelingstraject, ofwel in een gerechtelijke procedure.